Hoogeveen – Geschiedenis

Het ontstaan van de Remonstrantse Gemeente Hoogeveen

door A.Aalders

Anne Aalders was voorzitter van de Historische Kring te Hoogeveen en amateur historicus.

De gegevens heb ik geput uit de eerste notulenboeken van de Nederlandse Protestantenbond (NPB) afd. Hoogeveen en van de Remonstrantse Gemeente afd. Hoogeveen, die in het Rijksarchief in Assen worden bewaard. Aanvullende informatie vond ik in “Hoogeveen, Van Echtens Morgenland” een hoofdstuk van de historicus Lammert Huizing (1975) en in “Bij de Tijd” het boek van de bekende Hoogeveense dominee Beerekamp (1956).

Om het ontstaan van de Remonstrantse Gemeente heel nauwkeurig te kunnen volgen, was vooral het notulenboek van de NPB van grote waarde voor mijn historisch onderzoekje.

De NPB-Hoogeveen kan namelijk worden gezien als de moeder van deze Remonstrantse Gemeente. Haar oprichting was op 25 oktober 1876, ten huize van T. Ogterop. Tiemen Ogterop was de uitbater van een hotel annex café aan de Streek de Huizen, tegenwoordig de Hoofdstraat genoemd. Het gebouw stond op de plek waar nu de opvallende winkel van de Kijkshop staat, naast de zaak van Van der Wal, waar tot 1940 ons gemeentehuis gevestigd was. Op die oprichtingsvergadering kom ik nog terug.

Voordat ik de Hoogeveense ontwikkeling verder uitdiep, wil ik U eerst een indruk geven van de kerkelijke situatie in de rest van ons land.

Het jaar 1867

In de Nederlandse kerkgeschiedenis is het jaar 1867 heel bepalend geweest voor de latere ontwikkelingen. In heel Nederland kwam in dat jaar de Hervormde kerk in beweging, omdat de synode vastlegde dat er kiescolleges moesten worden opgesteld, die door stemming konden bepalen hoe de kerkeraad (= predikant + ouderlingen + diakenen), de kerkvoogdij en het college van notabelen samengesteld diende te worden. Deze nieuwe bepaling vond zijn oorsprong in de veranderende politieke en theologische inzichten. Hij werd ingegeven om de grote onrust te verjagen, die in de kerken door die veranderende opvattingen was ontstaan. Zo wilden vele gemeenteleden af van de in hun ogen scheve situatie, dat de koning in zijn functie als hoofd van de Hervormde Kerk de predikanten benoemde. Meestal waren dat dominees met een liberale, vrijzinnige signatuur. Er had namelijk in de 19e eeuw een aardverschuiving plaatsgevonden op de theologische universiteiten. Moderne ideeën deden opgang, het gezond verstand (de rede) beoordeelde de bijbelverhalen, het bijbelwoord werd tegen het licht gehouden, men ging discussies aan over zaken als predestinatie (lotsbeschikking) tolerantie (verdraagzaamheid) en andere leerstellingen. De nieuwe richting nam afstand van het geloven op gezag, maar wilde moderne wetenschappelijke inzichten en het menselijk oordelen verbinden aan het geloof.

Vooral vanuit Groningen, door de lezingen van hoogleraar Petrus Hofstede de Groot, drongen deze modernistische opvattingen in onze provincie door. De meeste kerkenraden en predikanten waren aanhangers van de nieuwe theologische Groninger richting. Dit in tegenstelling tot het merendeel van de gemeenteleden die bleven vasthouden aan de oude vertrouwde strenge geloofsleer. In 1834 had dit reeds geleid tot de Afscheiding. Door de invoering van de kiescolleges in 1867 werd een dreigende nieuwe splitsing naar rechts tegengegaan. Maar deze nieuwe bepaling leidde wel tot grote onrust in de linkerflank van de kerk. De tot dusver leidinggevende vrijzinnige kerkeraadsleden en later ook de moderne predikanten werden vervangen door behoudende. De vrijzinnigen zochten elkaar daarna op in gesprekskringen, iets wat voorheen hun orthodoxe kerkgenoten deden. Uit deze bijeenkomsten ontstond in 1870 de Nederlandse Protestantenbond. Deze bond was geen nieuw kerkgenootschap, maar een groep gelijkgestemden die hun vrijzinnige opvatting van het geloof wilden blijven uitdragen. onder andere door zondagschoolwerk en godsdienstonderwijs.

De Hoogeveense situatie

In de Hoogeveense Courant van Juli 1871 staat een advertentie van de vrijzinnige kerkelijke kiesvereniging “Licht en Vrijheid”, waarin de Hervormde leden worden opgeroepen zich aan te sluiten bij de sommatie van de bestuursleden aan de kerkvoogden van de Hervormde Kerk. Dit was een openlijke oproep om mee te werken aan de weigering om de kerkelijke aanslag te betalen, omdat volgens de vrijzinnigen de kerkvoogdij een verkeerd beleid voerde.

De kiesvereniging “Licht en vrijheid” was kort na de invoering van de kiescolleges (1867/1868) in het leven geroepen, net als haar orthodoxe tegenhanger “Waarheid en Belijdenis”. Veelzeggende namen. In 1871 werden de tegenstellingen dus openlijk via de pers naar buiten gebracht. Het gehele jaar door stonden de locale kranten bol van de onenigheid en het wantrouwen, meestal verdekt, maar vaak openlijk en soms kwetsend. In het najaar van 1871 vonden de verkiezingen plaats voor het Hervormde kiescollege. De vrijzinnigen zagen echter af van deelname; zij achtten zich kansloos tegenover de grote aanhang van de rechtzinnige kiesvereniging. Ook de daaropvolgende jaren onthielden de vrijzinnigen zich van stemming. In 1875 waren dat 291 stemgerechtigde kerkleden. Zij protesteerden toen tegen een besluit van de kerkeraad dat met 433 stemmen was aangenomen.

De beide hervormde dominees van de Hoogeveense Hervormde Gemeente waren bij de invoering van de kiescolleges van vrijzinnige huize. Het waren Ds. J. van Konijnenburg en Ds. H.R. de Holl. Zij stonden voortdurend bloot aan kritiek van de orthodoxe kant. Het ging zelfs zo ver, dat in 1872 een door de synode

goedgekeurde tractementsverhoging voor Ds. van Konijnenburg werd tegengehouden door zijn eigen kerkeraad. Ds. de Holl werd op 1 mei 1872 op emeritaat gezet. Zijn opvolger kwam pas in 1876: Ds. S. Dijkstra. Hij was vanzelfsprekend van orthodoxe richting. Ds. van Konijnenburg bleef moedig strijden tot juni 1878, toen hij als een moegevochten man naar Winschoten vertrok. Maar voordien was hij de grote animator geweest bij de oprichting van een Hoogeveense afdeling van de Nederlandse Protestantenbond, in oktober 1876, waarmee ik dit artikel begon.

De Protestanten-bond

Bij de oprichtingsvergadering op 25 oktober 1876 waren slechts 19 personen aanwezig. Zij hechtten hun goedkeuring aan een reglement dat was ontworpen door de liberale kiesvereniging “Licht en Vrijheid”. Door deze aanvaarding werd de tot dusver bestaande kiesvereniging ontbonden. De aanwezigen waren: Mr. J.L.

Tonckens, H.J. Flothuis, J. van Konijnenburg, H.C. Scheltens, Joh. Wessels Boer, Jan Wessels Boer, W.R. ter Stege, J. Hopman, W. Smelt, J.A. van Oosten, D. Bijl, A. Feis, T. Ogterop, Mr. H. Karsten, A. Sieders, A. Esselbrugge, J. Flothuis, J. Oosterveen, C.H. Radijs.

Het zijn allemaal mannen uit de gegoede stand, de leidinggevende liberale toplaag van Hoogeveen. Dat was overigens ook een soort scheidslijn tussen de twee rivaliserende richtingen. Beerekamp (blz. 130) formuleert het zo: “Het blijkt dat Ds. Dijkstra’s aanhang tot de hier nu (1956) nog wonende geslachten behoorden, terwijl Ds. Konijnenburg zijn aanhang meest in de burgerij had en bij ambtenaren en natuurlijk ook in de dure families. Ds. van Konijnenburg steunde op een meer vlottende bevolking, Ds. Dijkstra meer op de blijvers, de boeren en de arbeiders.”

Tijdens de oprichtingsvergadering van 1876 werd ook een bestuur gekozen. Met 18 stemmen werden Mr. J.L. Tonckens en de gemeente-secretaris H.J. Flothuis gekozen. Ds. van Konijnenburg kreeg 17 stemmen en Mr. H Karsten 11. De niet aanwezige griffier van het kantongerecht J. v. d. veen verkreeg 15 stemmen.

Een jaar later, op de algemene vergadering van 14 oktober 1877 (met 82 leden) lezen we hoe de bestuursposten werden verdeeld: Ds. J. van Konijnenburg, voorzitter; H.J. Flothuis,secretaris; Mr. J.L. Tonckens, penningmeester; en de twee anderen zonder speciale bestuursfunctie.

De voorafgaande winterperiode waren er vier bijeenkomsten geweest met o.a. dominee (en dus ook voorzitter van de jonge Protestantenbond) vanKonijnenburg als spreker over het thema “Kerkhervorming”. Op de tweede jaarvergadering werden de reglementen vastgesteld. Enkele daarvan waren: De leden dienen in

Hoogeveen en omstreken woonachtig te zijn, tenminste 18 jaar oud zijn, 50 cent contributie per jaar betalen, waarvoor zij een bewijs van lidmaatschap ontvangen.

In artikel 12 van het reglement wordt de doelstelling van de bond verder duidelijk gemaakt:

1e) Er wordt jaarlijks minstens één ledenvergadering gehouden, bestemd tot het inleiden en bespreken van een of ander godsdienstig of kerkelijk onderwerp.

2e) Binnen de kring worde godsdienstige volkslektuur verspreid.

3e) Er wordt kosteloos godsdienstonderwijs gegeven. Indien minstens 20 leden daarom verzoeken, wordt er een spreekbeurt in de Hervormde Kerk gehouden, daar waar geen predikant in den geest van het(!) Bond is gevestigd.

Dit laatste werd van toepassing toen Ds. van Konijnenburg in 1878 naar Winschoten vertrok. Er werd door de Protestantenbond nog wel een poging gedaan om opnieuw een vrijzinnige dominee te verkrijgen. In een verzoek aan de kerkeraad werd gevraagd: “de belangen van de vrijzinnige gemeenteleden te behartigen door

de benoeming van een predikant der modernen richting”. Het antwoord hierop was overduidelijk:”De kerkeraad acht het niet op zijnen weg gelegen, het kiescollege inzake de vervulling der te wachten vacature te raden of voor te lichten”. Het werd voor kennisgeving aangenomen.

Omdat de richting van de komende predikant al vast lag, probeerde de Bond, al voor een komende beroeping, buiten Hoogeveen een predikant te vinden die volgens haar doelstellingen godsdienstonderwijs kon geven. De eerste die gepolst wordt, is Ds. A. Adama uit Ruinen. Deze kan één dag in de week komen. Hij komt dan met de eerste trein vanaf station Echtenerhalte en keert terug met de namiddagtrein om 16.00 uur. Hij vraagt fl5,– vergoeding. De ledenvergadering van 11 november 1878 gaat daarmee niet akkoord. Overdag is het te bezwaarlijk om catechetisch onderwijs te geven aan dienstboden en ambachtslieden.

Daarna wordt contact gezocht met Ds. A.J. Oost uit Meppel. Op de ledenvergadering van 22 april 1878 besluit men met hem en zijn voorwaarden in zee te gaan. Hij komt elke donderdag met de trein van 13.00 uur en gaat terug met de laatste trein om 21.30 uur. Er wordt een schadeloosstelling van fl 10 per week gevraagd. Voor de kostenbestrijding van dit laatste zal men met een lijst langs alle gemeenteleden der vrijzinnige richting gaan. op 20 mei, dus één maand later, blijkt dat de collectanten snel op pad zijn gegaan. Zij kunnen een opbrengst van niet minder dan fl 373,50 melden. Maar helaas is dat te weinig, want Ds. Oost, die 50 donderdagen per jaar wil komen, heeft een vraagprijs van fl 500. De Hoogeveense vrijzinnigen trachten een tussenoplossing te vinden: niet het hele jaar, maar “van Juli tot Paschen catechesatiën te geven”. Omdat de Meppeler predikant hierna afhaakt, wordt opnieuw Ds. Adama aangezocht. op 1 oktober 1878, in een ledenvergadering met 51 leden, wordt bekend gemaakt dat “Ds. Adama godsdienstonderwijzer is geworden en catechesatiën geeft in het gewone lokaal in ’t Armwerkhuis”. Hij was daar op 17 juli al mee begonnen en telde aanvankelijk 85 en in oktober al 105 catechesanten.

De Remonstrantse Broederschap

In dezelfde vergadering van 1 oktober 1878 werd voor het eerst in de notulen gewag gemaakt van de Remonstranten en de Remonstrantse Broederschap. Het bestuur had zich voor informatie gericht tot de afgescheiden leden der Hervormde Kerk te Groningen, die daar een Remonstrantse Gemeente hadden opgericht. Er wordt ter vergadering door secretaris Flothuis een drietal berichten voorgelezen: het antwoord uit Groningen van Ds. B.C.J. Mosselmans, enige mededelingen over de totstandkoming van een Remonstrantse Gemeente in Doesburg en een toespraak van Ds. J.H. Maronier “Wat willen de Remonstranten?” Dit heeft tot gevolg dat er “een uitvoerige gedachtenwisseling plaatsvindt over het al of niet wenschelijk zijn van uittreding uit de Hervormde Gemeente, de uitvoerbaarheid van de oprichting eener zelfstandigen gemeente of aansluiting bij de Remonstrantsche Broederschap”. Het bestuur verklaart voorshands niet met een voorstel te komen, het heeft alleen verslag willen doen. “,.Eerst dient alles rijpelijk te worden gewikt en gewogen”‘.

De laatste dagen van november 1878 zijn van essentieel belang geweest voor de oprichting van de Remonstrantse Gemeente in Hoogeveen. Het bestuur van de Protestantenbond vergaderde koortsachtig om tot een acceptabele tekst te komen in het voorstel aan de leden om een zelfstandige Remonstrantse Gemeente op te richten. Zelfs een uur voor de algemene ledenvergadering kwam het bestuur nogmaals bijeen om de tekst opnieuw aan te passen. Het bestuursvoorstel luidde tenslotte: “Het bestuur roept op zich te vereenigen tot het beramen van middelen buiten de kerk om zoo doeltreffend mogelijk in de behoefte aan godsdienstige gemeenschap te voorzien, zoo voor oprichting eener gemeente of vereeniglng der Remonstrantsche Broederschap, vorming eezier zelfstandige Gemeente of op welke wijze ook”. Op het laatste moment was de zinsnede Nederlandsche Hervormde Kerk te verlaten of het lidmaatschap dier Gemeente alhier op te zeggen” geschrapt. Men wilde die stap overlaten aan de zienswijze en het voornemen van de leden.

Voorzitter Mr. J.L. Tonckens, de opvolger van Ds. van Konijnenburg, opende op 29 november 1878 de door 46 leden bezochte vergadering met de volgende uitleg:

“Het bestuur wilde niet het opzeggen van het lidmaatschap of het verlaten van de kerk op de voorgrond stellen, als ware dat de voorwaarde ter vervulling van de godsdienstige behoefte”. Van de aanwezigen konden 38 leden zich ter vergadering al verenigen met het bestuursvoorstel. De eerste steen tot de oprichting van een Remonstrantse Gemeente in Hoogeveen was gelegd.

Het duurde echter nog tot 1886, dus nog acht jaar, eer deze leden officieel lid werden van een Vereniging van de Remonstrantsche Broederschap. In de voorafgaande periode beijverde het bestuur van de Protestantenbond zich om haar leden de helpende hand te bieden bij het maken van verzoeken tot uittreding uit de Hervormde Kerk. Zelfs via mededelingen in de Hoogeveensche Courant. Voor al deze uittredende leden moesten echter godsdienstoefeningen worden belegd.

Deze vonden plaats in zaal Ogterop aan de Streek de Huizen (Hoofdstraat). De eerste dienst, op 26-09-1880, waarin de Groninger Remonstrantse predikant B.C.J. Mosselman voorging, werd bezocht door 300 personen. Ook Ds. van Konijnenburg verscheen daarna weer geregeld in Hoogeveen. Omdat de kerkeraad van de

Hervormde Kerk negatief had gereageerd op het verzoek om de bijeenkomsten in het kerkgebouw te mogen houden, waren de vrijzinnigen genoodzaakt elders onderdak te zoeken. Omdat de familie Ogterop sympathiseerde met de nieuwe groep (één van de eerste leden van de Remonstrantsche Vereeniging was

Wilhelmina Jacoba Ogterop) vond men daar lange tijd onderdak. Een eigen kerkgebouw bleef voorlopig nog een toekomstdroom.

De Hoogeveense vereniging van de Remonstrantse Broederschap die in November 1886 werd opgericht, was aanvankelijk een onderdeel van de Remonstrantse Gemeente in Meppel. Dit vanwege de steun die men daar vond voor het beleggen van godsdienstoefeningen. Ds. Heering uit Meppel verzorgde o.a. de catechesatielessen voor de Hoogeveense Remonstrantse jongeren. Volgens een historisch overzicht van 18 juli 1890 kende de Hoogeveense vereniging bij oprichting 70 leden, vier jaar later bedroeg dit aantal al 148. “De oprichting is dus levensvatbaar gebleken”. Door deze sterke groei verminderde de behoefte om nog langer als onderdeel van de Meppelder Gemeente verder te gaan. Daarom werd in oktober 1890 overgegaan tot de oprichting van een eigen zelfstandige Gemeente.

Stuwende krachten

De eerste bestuursleden van de Remonstrantse Gemeente waren Mr. J.L. Tonckens, Mr. H.J. Carsten, J. van der wolde, W. smelt en H.J. Flothuis. Veertien jaar eerder, in 1876 bij de oprichting van de Protestantenbond stonden twee van deze bestuursleden ook al op het eerste plan, namelijk Mr. Tonckens en gemeentesecretaris Flothuis. Zij wierpen zich toen op als de stuwende krachten achter de vrijzinnige stroming in Hoogeveen. Al die tijd bleven zij bestuurslid van de Protestantenbond; Mr. Tonckens vanaf 1877 als voorzitter en Flothuis sinds de oprichting als secretaris. Notaris Carsten was ook al vanaf het eerste uur actief, zij het niet als bestuurslid.

Mr. J.L. Tonckens kon slechts twee jaar zijn werk als voorzitter van de Remonstrantse vereniging uitoefenen. Op 26 september 1892 overleed hij vrij plotseling. In het jaarverslag maakt secretaris H.J. Flothuis melding van zijn overlijden:”onder de overledenen telt de gemeente, helaas!, haren hooggeachten en beminden voorzitter, de heer Mr. J.L. Tonckens, van wie zij in stoffelijk en zedelijk opzicht zoo veel heeft te danken en wiens gemis diep wordt gevoeld en algemeen betreurd”. De voorzitter bleef echter een Tonckens, want de lege plaats werd ingenomen door de zoon, Mr. JohanneS Tonckens (geb. 4 mei 1857).

Hendrik Jan Flothuis heeft tot zijn dood in 1898 zich ingezet voor de Remonstrantse Gemeente. Als dank voor zijn grote verdiensten werd op zijn graf een gedenksteen geplaatst. In het honderdjarig gedenkschriftje van de Remonstrantse Gemeente (1986) wordt hierover gezegd: “Om de nagedachtenis van de overledene in ere te houden wordt door de leden en begunstigers van de Gemeente een bedrag bijeengebracht om op het graf van de heer Flothuis een eenvoudige steen te plaatsen en het te omgeven met een ijzeren hekje”. Op 7 mei 1899 ontvangt het bestuur van de Remonstrantse Gemeente een briefje van de weduwe Flothuis, waarin zij haar dank uitspreekt voor de plaatsing van de gedenksteen.

De Remonstrantse Gemeente in Hoogeveen is mede dank zij deze illustere voormannen tot een bloeiende geloofsgemeenschap uitgegroeid. Toen ook nog in 1894 de lang gekoesterde wens van een eigen gebouw werd vervuld, waren alle idealen uiteindelijk bereikt.

Voortgang van de Protestantenbond afd. Hoogeveen

Deze vereniging, die als de moeder gezien moet worden van de Remonstrantse Gemeente in Hoogeveen, werd na de oprichting van deze nieuwe geloofsgemeenschap niet opgeheven. Weliswaar was één van haar belangrijkste doelstellingen bereikt, maar op andere fronten bleef zij actief. Zoals het opzetten en in stand houden van een zondagsschool voor de kinderen van vrijzinnige ouders.

Het ledenaantal was na de oprichting van de Remonstrantse Gemeente teruggelopen van 130 in 1891 naar nog 41 in het jaar 1925. onder voorzitterschap van apotheker Hendrik Radijs werden er in die jaren allerlei bijeenkomsten met een godsdienstig karakter belegd. De belangstelling daarvoor liep echter steeds meer

terug. Zo niet het enthousiasme voor het bezoeken van de zondagsschool, die in februari 1895 was gestart. Bij het 30-jarig bestaan in 1925 waren er vijf zondagsschoolonderwijskrachten, die aan meer dan 100 kinderen godsdienstig onderricht gaven.

Zondagsschool

Begin dertiger jaren werd de Zondagsschool zelfstandig, d.w.z. niet langer een afdeling van de Nederlandse Protestantenbond. Toen ook deze activiteit buiten de organisatie van de NPB viel, raakte de Hoogeveense afdeling in de versukkeling.

Wanneer precies de laatste bijeenkomst is geweest, is onbekend, maar het zou mij niet verwonderen als dat kort na de verzelfstandiging van de Zondagsschool zal zijn geweest. Een actieve voortrekkersgroep van de vrijzinnige Hoogeveeners had zijn taak volbracht. De Hoogeveense afdeling van de NPB was ter ziele, maar niet haar beginselen en haar geloofsbenadering, die werden en worden verder gedragen door de Remonstrantse Gemeente.

 

De voorgeschiedenis van de bouw van de kerk

Het najaar van 1879 is voor de hervormde Hoogeveense kerkgangers een turbulente periode geweest. Na het vertrek van de rechtzinnige predikant S. Dijkstra in september van dat jaar bleef de Hervormde Gemeente lange tijd zonder een eigen voorganger. De jonge Hoogeveense afdeling van de Nederlandse Protestantenbond -opgericht in 1876- was zeer strijdvaardig.

Zij poogde de orthodoxe kerkeraad over te halen om tijdens deze vacatureperiode ook zo nu en dan een vrijzinnige predikant uit te nodigen voor een predikbeurt in de Grote Kerk. Zij namen er zelfs genoegen mee, als dat ‘savonds zou gebeurem. De brief aan de kerkeraad luidde:

“Ondergetekenden, allen lidmaten der Hervormde Gemeente, overtuigd dat een groot aantal hunner geestverwanten met hen er hoogen prijs op stellen gedurende de vacatures, voor en na, de prediking van een modern predikant aan te hooren, stellen zich voor tot eenige gevestigde predikanten dier rigting de uitnoodiging te rigten alhier eene preekbeurt te vervullen en wel uitsluitend des avonds, wanneer’thans geene godsdienstoefening wordt gehouden.

Eene eerste uitnoodiging zal worden gerigt tot den heer Mosselmans, predikant te Groningen. Daartoe behoeven zij echter de beschikking over het kerkgebouw en zij wenden zich daarom tot den kerkeraad met het verzoek om zoo dikwijls dit mogt verlangd, voor het bovengenoemd doel de kerk te willen openstellen en te doen verlichten. Het zal ondergetekenden aangenaam zijn, een spoedig antwoord te mogen ontvangen.

Hoogeveen, 21 October 1879.

Getekend door: Mr. J.L. Tonckens, Mr. H.J. Carsten, W. Smelt, J. Pet, J. van der Veen Azn.”

Waren deze voortrekkers van de Nederlandsche Protestantenbond in Hoogeveen wat te hard van stapel gelopen om alvast zelf de Remonstrantse Groninger dominee Mosselmans voor te dragen of was de kerkeraad van de Hervormde Gemeente sowieso niet genegen om wat dan ook in te willigen wat betreft deze minderheidsgroep? Speelden nog de gevoelens mee van enkele jaren daarvoor, toen de huidige leidinggevenden in de kerk steeds aan het kortste eind trokken?

Daar heeft het alle schijn van, want de macht die zij nu bezaten straalt overduidelijk af van het antwoord dat zij 5 dagen later aan de vrijzinnigen gaven:

“De kerkeraad der Nederlandsch Hervormde Gemeente te Hoogeveen, gezien uw verzoek van 21 october j.l., geeft u door deze te kennen dat hijzelf in de avonduren gedurende de vacatures zal voorzien in predikanten en in geen geval zijn goedkeuring zal hechten aan het prediken van moderne predikanten in Hoogeveen.

26 october 1879.

Beide brieven werden voluit afgedrukt in de Hoogeveensche courant, dus een bekendmaking aan alle Hoogeveeners!

De kloof tussen rechtzinnigen en vrijzinnigen was weer een stuk breder geworden.

De eerste bouwplannen

De harde afwijzing voor moderne preekbeurten in de Grote Kerk maakte dat de vrijzinnigen zich nog meer verenigden. De behoefte aan een eigen gebouw deed zich nu des te meer voelen. Er werd in de winterperiode 1879/1880 dan ook druk overlegd over de bouw van een houten gebouw met 600 zitplaatsen. Bouwkosten

zo’n fl 10.000,–. Het benodigde geld dacht men bijeen te krijgen door het uitgeven van 1.000 aandelen. Een vluchtige peiling leek gunstig; bijna de helft van het benodigde werd al toegezegd. Toch durfde men de uitvoering van het plan niet aan.

Velen gaven wel hun ongenoegen aan over de rechtzinnige overmacht, maar durfden dezen zich ook daadwerkelijk van de kerk af te keren?

De eerste vrijzinnige godsdienstoefening vond plaats op zondag 26 september 1880. Niet in een kerk, maar in de grote zaal van Hotel Ogterop, aan de Streek de Huizen, naast het toenmalige Gemeentehuis (nu staat daar de Kijkshop). Vanaf dit moment hebben de vrijzinnige Hoogeveense gezinnen geen stap meer in de Grote Kerk gezet. De kinderen kregen hun catechisatie van Ds. Adama uit Ruinen in het “Locaal voor Godsdienstoefening” in het Armwerkhuis en de ouderen togen ‘s-Zondags naar Ogterop in de Hoofdstraat. Vanaf 1886, toen er een Remonstrantse Gemeente werd gesticht, vonden de catechisatielessen ook daar plaats. Voor beide activiteiten moest per jaar fl 260,– huur worden betaald.

Het onderdak in zaal ogterop werd door iedereen als een tijdelijke oplossing gezien. Op alle vergaderingen kwam het onderwerp van een kerkstichting aan de orde.

Maar vanwege een te geringe financiële draagdracht duurde het nog tot 1891, voor men de stichting van een eigen kerkgebouw serieus durfde aan te pakken. Het feit dat men in 1890 een eigen Remonstrantse Gemeente (los van Meppel) had gevormd, speelde daar ook een grote rol bij. Het was toen duidelijk hoe groot het werkelijke aantal leden was en hoeveel steun daarvan verwacht kon worden. Er bleek in de achterliggende periode van 11 jaar voor kerkstichting een kapitaal opgebouwd te zijn van fl 2.200,– waarmee een geschikt perceel grond aan de Grote Kerkstraat kon worden gekocht van de Wed. R. Roobaard á fl 2.000,–. In mei 1892 verleende B&W van Hoogeveen vergunning voor de bouw van een kerkgebouw op die plaats.

Financiën

Het ontwerp voor de nieuwe kerk werd opgedragen aan de Hoogeveense gemeentearchitect Jan Carmiggelt. Op 14 augustus 1892 werd zijn plan besproken in een bestuursvergadering. De totale kosten voor een kerk met 350 zitplaatsen, “inbegrepen het salaris voor de deskundige, het ameublemezit, de bestrating, het hekwerk en het plantsoen” bedroegen fl 9.500. Op de spaarrekening stond nog fl 500, dus een reusachtig tekort van fl 9.000 Staande de vergadering bleek dat dit tekort fl.1.000,– lager uitviel.

Mr. Joachimus Lunsingh Tonckens (voorzitter) en mej. Scheltens bleken beiden voor de kerkbouw een vorstelijke gift van fl 500,– te hebben toegezegd. Het resterende bedrag van fl 8.000,– dacht men bijeen te krijgen door het uitgeven van renteloze aandelen ad fl 25,–. Jaarlijks zouden minimaal zes aandelen afgelost worden, dus fl 150, aflossing per jaar. Dat betekende dat als de Remonstrantse Gemeente slecht bij kas zou blijven, de volledige afbetaling van de lening 54 jaar zou gaan duren.

Op 26 augustus 1892 hielden enkele bestuursleden, w.o. de secretaris Hendrik Jan Flothuis zitting in Hotel Luinge. Heel vrijzinnig Hoogeveen kwam langs om voor fl 2.500 in te schrijven op de aandelen voor de kerkbouw. Dat men mogelijk tientallen jaren later pas het geleende geld zou kunnen terugontvangen was zo te zien voor velen geen enkel beletsel.

Het ontbrekende kapitaal dacht men te kunnen vinden bij geestverwanten elders in Nederland. Voor dit doel werd een speciale circulaire opgesteld die aan 160 sympathiserende (mogelijke) geldschieters werden verstuurd. vooral uit WestNederland kwamen redelijk vele inschrijvingen, meestal van mensen met vooraanstaande posities. De meesten schreven in voor één, soms twee aandelen.

Uit de omgeving waren de inschrijvingen hoger: notaris Schotman en gedeputeerde Boelken waren met ieder 10 aandelen opvallende uitschieters. Ook Mr. H. Smeenge (kantonrechter in Hoogeveen) met 3 aandelen en Mr. J. Tonckens uit Westervelde (burgemeester van Norg) met 4 aandelen behoorden tot de royale inschrijvers.

Toch viel het totaalbedrag aan afgezette aandelen tegen; eind 1892 was er nog een tekort van fl 4.000.

Waar moest het ontbrekende kapitaal gevonden worden? Zou het hoofdbestuur een hogere subsidie voor haar Hoogeveense afdeling willen verstrekken? De kans daarop werd in de bestuursvergadering van 16 december 1892 als onwaarschijnlijk gezien. De enige oplossing lag in een wijziging van het bouwplan. De architect

werd gevraagd een kleinere kerk te ontwerpen met een capaciteit van 250/260 zitplaatsen i.p.v. de oorspronkelijke 350. Dit geringere aantal “kwam het bestuur als voldoende voor”. Tevens werd afgezien van een aangebouwde consistoriekamer en een catechisatielokaal; beide werden inpandig. In maart 1893 verscheen architect Carmiggelt met het gewijzigde bouwplan en de aangepaste begroting.

De notulant van de bestuursvergadering van 16 maart 1893:

“De bouw der kerk is blijkens de overgelegde staat van begrooting van den ontwerper, geraamd op de som van ruim fl 5.800,–. Hierbij 5% salaris van den ontwerper fl 300,– bestrating voor het gebouw fl 100,– ameublement in het gebouw als stoelen, kachel, gordijnen enzovoorts fl 400, tezamen fl 6.600. Bij een

opsomming van de tot dusver zoowel in als buiten de gemeente verkregen giften entoegezegde rentelooze aandeelen à fl 25 vermeerderd met de toename der gemeente gedeponeerde gelden in de spaarbank te Hoogeveen, blijkt het dat voorkerkstichting aanwezige of beschikbare kapitaal van ruim fl 5.000, zoodat er nog ontbreekt fl.600.”

Omdat het zeer onwaarschijnlijk werd geacht dat dit ontbrekende deel nog via giften of renteloze aandelen zou worden verkregen, besloot het bestuur het nog benodigde geld te verkrijgen door aandelen van fl 25 uit te geven à 3 % rente.

Eventueel werd nog een geldlening aangegaan. Er werd bepaald dat de rentedragende aandelen het allereerst zouden worden afgelost: “minstens telken jare 6 aandeelen ad fl 150. Het bestuur durfde deze extra lastenverzwaring aan omdat bij voltooide kerkbouw er per jaar 350,– meér binnen zou komen; fl 260,-

wegens wegvallen van de huur voor zaal Ogterop en fl 90 van de collectegelden die eertijds voor de kerkstichting opzij gelegdwerden.

Op zaterdagavond 25 maart 1893 -19.30 uur- kwamen vele leden van de Hoogeveense Remonstrantse Gemeente bij ogterop bijeen om de nieuwe financiële opzet aan te horen. Zij, maar ook de begunstigers die ingeschreven hadden op renteloze aandelen, moesten erin toestemmen dat eerst de rentedragende aandelen zouden worden afgelost. Daar kon, in het somberste geval wel tien jaar voor nodig zijn, en daarna startte pas de aflossing van de rentevrije aandelen.

De vergadering en de sympathisanten reageerden positief op de nieuwe plannen.

Er werd groen licht gegeven: de bouw kon starten.

Bouw

Op 2 juni 1893 vond de aanbesteding plaats. Er waren negen inschrijvers, waarbij aannemer W.R. ter Stege als laagste inschreef voor fl 5.456. Hem werd het werk gegund. De gemeente ging zelf op zoek naar passende stoelen: in Meppel vond men voor fl,35 per stuk 250 geschikte exemplaren. Er werd bij bepaald dat ze franco thuis moesten worden geleverd. Het begrote bedrag van fl 400 werd niet overschreden. Er bleef nog fl 62,50 over voor kachels, lampen en gordijnen.

Het schip van de kerk had een lengte van 15 meter, een breedte van 10,5 meter en een hoogte van 8,7 meter. Tussen de hoofdingang en het schip bevond zich aan de rechterzijde (oostzijde) de consistorie- en catechisatiekamer. Links was de trapopgang naar de galerij met een breedte van 5 meter en een lengte van 10,5 meter. Hier zou het orgel worden geplaatst.

De preekstoel kostte fl78,50, het ontwerp was van de architect J. Carmiggelt. Een rekening voor zijn ontwerp heb ik niet aangetroffen, waarschijnlijk vroeg hij geen vergoeding omdat hij lid van de Remonstrantse Gemeente was. De uitvoering van het spreekgestoelte was in blank amerikaans grenen. Daarmee overeenstemmend met de “bekapping, de plafonnering en de overige betimmering in het gebouw”.

Voor de omheining werd een ijzeren hek gezocht.

Er kwamen twee aanbiedingen uit Amsterdam, één van fl 100,-en één van fl 30,–. De goedkoopste werd gekocht.

Per boot werden de delen opgehaald, waarna bevriende lieden het geheel in een weer bruikbare staat opkalefaterden. Dat meerdere welgezinde geesten de bouw van de nieuwe kerk met particuliere inzet steunden, bleek bij de opening, toen enige gemeenteleden “eene sierlijke lichtkroon, een zeer solide en fraaie armstoel op het spreekgestoelte en een fraaie looper over de treden van het gestoelte” aanboden.

De bouw van de kerk vorderde goed, maar de wens om nog in 1893 het gebouw te kunnen betrekken bleek niet haalbaar. op 14 januari 1894 vond de officiële opening plaats. Secretaris Hendrik Jan Flothuis omschreef die gebeurtenis als volgt:

“Zondag 14 januari 1894 werd de kerk “ons eigen huis” feestelijk ingewijd. De saamgestroomde schare kon het kerkgebouw ter nauwernood bevatten. Dominee De Ridder hield een kernachtige en bezielde toespraak, naar aanleiding van Psalm 84:11. Een klein, doch uitstekend koor van heeren en dames verhoogde den verkwikkenden indruk der plechtigheid door den welluidenden, zeer zuiveren en schoonen zang der liederen 74 en 141 uit onzen bundel.[ …. ] Het kerkgebouw ziet er keurig uit en wordt door een ieder om zijn netheid geroemd.”

Bij de eindafrekening bleek dat de hele kerkstichting een tekort vertoonde van fl 178,–. De gehele bouw plus inrichting was dus gerealiseerd voor het lage bedrag van fl 6.778,–. Al in het eerste jaar (1894) bleek dat de inkomsten beduidend hoger lagen dan dat het bestuur van de Remonstrantse Gemeente vooraf had ingeschat.Zij kon namelijk behalve de zes verplichte aflossingen, nog fl 60,-extra afbetalen, alsmede het tekort van fl 178,-wegwerken. Al met al een positieve balans, waardoor dat jaar een schuld van fl 378,– kon worden afgelost. In het verslag aan de Commissie tot de Zaken der Remonstrantsche Broederschap, schilderde secretaris Flothuis met juichende volzinnen deze prettige ontwikkeling: “Over ’t kerkbezoek valt eerder te roemen dan te klagen, het is inden regel goed te noemen. Dat ons eigen kerkgebouw, als plaats van samenkomst, de gehuurde zaal verving, heeft daarop gunstig gewerkt. Leden of begunstigers die zich maar zelden of nooit lieten zien, kwamen nu veelvuldiger, terwijl dikwijls personen uit andere kerkgenootschappen en tot andere richtingen behoorende onder het gehoor werden opgemerkt. […. ]

De opbrengst der eerste verhuring van de zitplaatsen in de kerk was fl 230,- hooger dan die des vorigen jaars in de gehuurde zaal en evenzeer belangrijk overtroffen de som die ’t bestuur daarvoor had geraamd. Mag het eerste (verhuur der stoelen dus) worden aangemerkt als een blijk van vermeerderde belangstelling in- en van ingenomenheid met het eigen gebouw, ’t laatste (meer collectegeld dus) vindt haar grond zoowel in toename van het kerkbezoek als in het houden van een grooter aantal godsdienstoefeningen w.o. die bij de inwijding der kerk en bij het afscheid van Dom. De Ridder door een buitengewoon groote schare werden bezocht.

Het is voor het bestuur onzer gemeente eene aangename taak omtrent haar inwendig leven en uiterlijke omstandigheden deze gunstige mededeelingen tekunnen doen.

Aldus opgemaakt den 12e Maart 1895.

Namens het bestuur, get. H.J. Flothuis, secretaris.”

Vertaald naar onze tijd betekenen deze fraaie volzinnen, dat de secretaris bijzonder ingenomen is met zowel het gebouw, de financiële situatie als de toenemende aantallen kerkbezoekers.

Na 100 jaar

Vooral de financiële situatie had het bestuur veel hoofdbrekens en zorgen gegeven.

Het gebouw kostte afgerond fl 6.800. Daarvoor werd zo’n fl 5.000 aan aandelen afgezet, sommigen ook nog rentedragend. Een handige constructie was echter dat er per jaar slechts 6 aandelen á fl25,-hoefden te worden afbetaald. Het geld kwam voor van buiten Hoogeveen, werd door de eigen gemeenteleden opgebracht. De meer dan royale bijdrage van de voorzitter tot 1892, Mr. J.L. Tonckens, licht ik daar even uit, ook omdat hij door zijn plotseling overlijden niets van de nieuwe kerk heeft kunnen zien. Alle begunstigers gaven hun bijdragen terwijl ze zich toch bewust moeten zijn geweest van het feit dat de terugbetaling van hun aandelen wel eens 50 jaar op zich kon laten wachten. Dat het bestuur eerder in die afbetaling geslaagd is, mogen we m.i. afleiden uit de uitbreiding van deze kerk in de vijftiger jaren van deze eeuw. Aan de noordkant werden toen eindelijk de lang gewenste consistorieen catechisatielokalen aangebouwd. of zij er nog aandelen bij de gemeenteleden achtergebleven? Dat de secretaris in zijn jaarverslag erg verguld is geweest met het nieuwe gebouw zal duidelijk zijn. De creatie van Jan Carmiggelt is meer geweest dan een gebouw voor kerkgangers. Ik heb het sterke vermoeden dat zijn betrokkenheid bij deze Remonstrantse Gemeente hem extra inspiratie heeft gegeven. Zowel de buitenkant als het interieur zijn van een aparte schoonheid, het is een genoegen om naar te kijken. Nu, honderd jaar na de ingebruikneming, kunnen we nog vaststellen dat de bouw van deze kerk een gelukkig besluit is geweest. Want ook vandaag nog straalt het geheel een aangename sfeer uit.

Ik wens de Remonstrantse Gemeente dat zij nog eens 100 jaar in eenzelfde blije entourage bijeen mogen komen.